De vliegramp in Tripoli heeft het debat over hoe de journalistiek hoort om te gaan met slachtoffers plotsklaps weer hoogst actueel gemaakt. Het jongetje dat de ramp als enige passagier overleefde, was de aanjager. Of beter gezegd, de journalisten die hem in het ziekenhuis fotografeerden en filmden, zijn personalia in hun verslaggeving noemden en een kort gesprekje met hem via de mobiele telefoon publiceerden. Ook andere actuele kwesties zouden tot discussie kunnen leiden. Wat te denken van de slachtoffers van zwemleraar Benno L.? Her en der in de media duiken voornamen van zijn slachtoffers op. Soms ook de volledige namen van ouders die aan het woord komen op televisie.

Dat moeten journalisten niet doen, want dat is schadelijk voor die kinderen! Althans, dat is de boodschap van drie onderzoekers van het Amerikaanse Crime Against Childeren Research Center van de University of New Hampshire. Zij pleiten in een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Journalism voor volledige privacy van jeugdige slachtoffers.

De onderzoekers doen hun oproep aan journalisten in een artikel waarin ze resultaten van hun onderzoek publiceren. Je zou denken: dat onderzoek zal dan wel gaan over de trauma’s die kinderen kunnen oplopen als ze met naam en toenaam worden genoemd in mediaberichtgeving over zaken waarin zij als slachtoffer figureren. Maar dat is niet zo.

Het onderzoek
Het onderzoek brengt in kaart hoe vaak Amerikaanse kranten in 2003 en 2004 gegevens over jeugdige slachtoffers van seksueel misbruik en mishandeling publiceerden. En dan niet alleen hun naam, maar bijvoorbeeld ook de naam van de straat waar ze wonen, de naam van hun school en de namen van hun ouders. Allemaal gegevens waarmee zij zouden zijn te identificeren.

De bevindingen van de onderzoekers in een notedop:

  • In 9% van de berichten over kindermishandeling of -misbruik wordt de naam van het kind genoemd
  • In 11% wordt het woonadres of de straatnaam genoemd
  • In 16% wordt de naam van de school, kinderopvang of kerk genoemd
  • In 29% wordt de naam van een familielid genoemd
  • In 51% van de berichten komt minstens één van bovengenoemde identificatiekenmerken voor

Verder bleek dat de kans op het noemen van identificatiekenmerken groter is als de dader een bekend persoon is.

Nut van het onderzoek
Maar wat kan je nu eigenlijk concluderen op basis van deze gegevens?
Of Amerikaanse kranten het goed of slecht doen qua privacy van slachtoffers? Dat is eigenlijk een slag in de lucht. Want wanneer doen ze het goed? Bij welk percentage?
Ook kan je niks zeggen over trends in de tijd. Dat zou nog interessant kunnen zijn: is er sprake van steeds minder privacy voor slachtoffers in de media? Of worden kranten juist terughoudender in het publiceren van gegevens over slachtoffers? Ook daar worden we niets wijzer over. De onderzoekers hebben namelijk slechts twee – in mijn ogen tamelijk willekeurige – jaartallen genomen en die bekeken.

De hamvraag blijft natuurlijk of het kwaad kan om namen en andere gegevens van jeugdige slachtoffers te publiceren. En op die vraag blijven de onderzoekers het antwoord schuldig. Op basis van hun literatuuronderzoek concluderen ze wel dat er – zeker vanuit wetenschappelijk oogpunt – niks zinnigs over te zeggen is, omdat er simpelweg nooit onderzoek naar gedaan is. “Such research is badly needed”, stellen de onderzoekers manmoedig vast. Maar waarom ze daar hun kostbare tijd dan niet aan hebben besteed, maar wél aan het turven van krantenberichten, blijft mij onduidelijk.

Overigens heeft Slachtofferhulp Nederland in 2009 een onderzoek gepubliceerd waaruit blijkt dat slachtoffers zich in hun privacy voelen aangetast wanneer media uitgebreide persoonsgegevens vermelden. Maar ook dat onderzoek geeft geen antwoord op de vraag of die privacyschending leidt tot psychische schade of andere nare consequenties.